Op 31 maart jl. deelden HWodKa-akkerbouwers, samen met Marcel Tramper (PPO-Westmaas), hun zorgen over bodemverdichting met Frans Tijink, directeur IRS. Tijink is autoriteit op dit gebied. Hij heeft er een proefschrift aan gewijd en het heeft daarna zijn bijzondere interesse gehouden. Na een inleiding door voorzitter Leon Noordam brandde de discussie los in het 10 man tellende gezelschap. Interessant was het verschil in perceptie van het probleem. Tijink verwees naar vergelijkend onderzoek waaruit geconcludeerd werd dat vooral de manager en niet de machine de doorslag geeft. M.n. de timing van veldwerkzaamheden in relatie tot bodemconditie en weersverwachting doen er toe. HWodKa bracht hier tegen in dat oogstwerkzaamheden onder alle omstandigheden tot schade leiden die de bodemkwaliteit en daarmee de benutting van het opbrengend vermogen ondermijnen.
Het verschil in zienswijze kan mogelijk verklaard worden door het feit dat de Hoeksche klei tot de zwaardere gronden behoort. Deze gronden zijn weliswaar draagkrachtig, maar bij overbelasting is men praktisch volledig aangewezen op natuurlijk herstel (aggregatie door krimp en zwel, porie vorming door bodemleven, etc.). Het is volgens HWodKa aannemelijk dat de combinatie van een toenemende belasting en een afnemend natuurlijk herstelvermogen debet is aan een geleidelijke afname van de benutting van het opbrengend vermogen. Op de Hoeksche Waard zijn ook polders aan te wijzen met relatief lichtere, ‘makkelijke’ grond. Het ‘makkelijk’ duidt o.a. op de goede mogelijkheden om de verdichte grond met bijvoorbeeld de ploeg te herstellen.
Ook interessant was het verschil in zienswijze over de doorlaatbaarheid van de ondergrond. Tijink schatte het percentage ‘onvoldoende’ in op 25%. De HW-akkerbouwers hielden het op 75%! Er was geen verschil van mening over het allesoverheersende belang van een goede afwatering, voor zowel de gewasontwikkeling als het bodemherstel. Tijink wees op de risico’s die kleven aan diepe grondbewerkingen, bedoeld om storende lagen op te heffen maar onbedoeld leidend tot verstoring van porositeit en draagkracht . De discussie over dit onderwerp leidde tot de vraag in hoeverre het rijden door de open voor tot substantiële schade leidt. Men was unaniem van oordeel dat slip en afschuifkrachten de verticale poriën ruïneren.
Vervolgens ging de discussie over maatregelen om de bodem te ontzien. Dit leidde tot een groot aantal suggesties. In feite kwamen die op hetzelfde neer: zo weinig mogelijk sporen en reductie van de bodemdruk, liefst nog afhankelijk van het bodemvochtgehalte. Als limiet voor het straffeloos berijden van een perceel ging een maximale bandspanning van 0,8 bar over tafel. Baanbrekende vernieuwing, zoals ontkoppeling van veld- en wegtransport vergt een aanpassing van het hele logistieke systeem. Een minder ingrijpende maar potentieel effectieve maatregel lijkt het toepassen van banddrukregelsystemen (CTIF) op kippers. Bovenover ploegen en NKG (al of niet met oppervlakkige kerende bewerking met een Ecoploeg) zijn denkbare maatregelen om de ontsluiting van de ondergrond te verbeteren.
In de 80-er jaren in de vorige eeuw leidde grootschalig praktijkonderzoek tot de snelle introductie van lagedrukbanden. Sinds die tijd is er door akkerbouwers en loonwerkers enorm veel geld geïnvesteerd in ‘rubber’. Wat HWodKa betreft is dit tovermiddel uitgewerkt en is dringend behoefte aan vernieuwing om de bodemkwaliteit weer op een hoger peil te brengen en het opbrengend vermogen van de Hoeksche klei weer optimaal te benutten. Duidelijk is in ieder geval dat het om een bundeling van maatregelen moet gaan, die zowel de bodem ontzien als het natuurlijk herstelvermogen vergroten. HWodKa maakt zich hier sterk voor.
Auteur: Peter Lerink