Het is een ervaringsfeit dat het aantal stengels per poter afneemt met een toename van de zwaarte van de grond. Om de lichtenergie goed te benutten moet je op zware grond, of zones binnen een perceel met zwaardere grond, dichter poten dan op lichte grond. Ook weer niet te dicht, want dan wordt de sortering te fijn. Gelukkig helpt de natuur door bij een dichte zetting minder knollen per stengel te vormen. De keuze van de pootafstand is desalniettemin een belangrijk aspect bij de optimalisatie van de aardappelteelt.
Waarom levert een poter op zware grond minder stengels? Waarschijnlijk heeft dat vooral te maken met de vochtomstandigheden rondom de poter. Bij een ondiepe grondbewerking op zware grond met weinig 'mul' kan het gebeuren dat de poter droog komt te liggen na het poten én na rugvorming. Met variabel poten (VAR) probeert men het nadelig effect van de zwaarte van de grond te elimineren.
Omdat de aardappelteler accurate kennis ontbeert over ruimtelijke verschillen in opbrengend vermogen van zijn percelen, streeft men bij VAR-poten een uniforme stengeldichtheid na. Bijvoorbeeld 15st/mrug ofwel 20st/m2 , een gangbare streefwaarde voor tafelaardappelen met een verwachte opbrengst van 70 à 75 ton/ha. Een nauwe sortering en een goede pootmachine zijn randvoorwaarden om nauwkeurig op stengeldichtheid te sturen.
Meten om te weten
In de Hoeksche Waard heeft HWodKa tellingen verricht op een perceel waar variabel gepoot is met een 1-fase systeem. Eén van de voordelen van 1-fase poten is dat de vochtvoorziening beter geborgd is: de poter wordt in vochtige grond afgelegd en de kans dat de grond snel opdroogt is kleiner. De vraag is dan of VAR-poten nog wel zin heeft.
De afbeelding hieronder toont de pootkaart met de pootafstanden in de verschillende zones en de locaties waar planten en stengels geteld zijn. Per locatie werd 2 x 5m rug geteld.
Taakkaart VAR-poten met meetlocaties
Op basis van ABW (Algemene Boeren Wijsheid), de hoogtekaart, de bodemkaart en satellietbeelden van onbegroeide grond is het perceel in vier zones verdeeld die verschillen qua grondslag. Ook de kopakkers en spuitpaden vormden aparte zones. Vervolgens heeft de teler met al hem beschikbare kennis voor pootafstanden gekozen met een uniforme stengeldichtheid als doel.
Resultaten
In de onderstaande grafiek is het gemiddelde aantal stengels/plant weergegeven voor de vier verschillende zones waarin geteld is. Naarmate de grond lichter wordt neemt het aantal stengels per plant toe. De gevoeligheid voor de zwaarte van de grond is echter niet heel groot. D.w.z. minder groot dan we verwachtten op basis van ervaring met 2-fasen poten op de HW-klei.
De lage gevoeligheid voor de zwaarte van de grond leidt er toe, dat de stengeldichtheid van de partij pootgoed vooral door de pootafstand wordt bepaald. De onderstaande grafiek laat de stengeldichtheid zien in de verschillende zones bij VAR- en UNI-poten (uniforme pootafstand). De stengeldichtheid bij VAR-poten is gemeten, die bij UNI-poten is berekend uit de meetgegevens. Die berekening is gebaseerd op de aanname dat het aantal stengels per poter binnen een zone en binnen het traject van gangbare pootafstanden van 20 tot 30 cm onafhankelijk is van de pootafstand.
De grafiek laat zien dat UNI-poten (oranje) resulteert in een iets hogere stengeldichtheid op het lichte deel van het perceel (kolom 4). VAR-poten (blauw) resulteerde in een 'overshoot' waarbij de stengeldichtheid in de zware zone (1) relatief hoog is geworden. Ook was bij VAR-poten de ruimtelijke variatie van de plantdichtheid groter i.p.v. kleiner zoals de bedoeling was. Zoals gezegd zal de natuur deze 'overshoot' ten dele corrigeren door minder knollen per stengel te vormen.
Een vergelijking tussen VAR-set (grijs) en VAR-done (gerealiseerde pootafstand) laat zien dat de werkelijke pootafstand iets groter uitpakte dan de ingestelde pootafstand, maar de verschillen zijn klein. De snarenbedpootmachine heeft het dus goed gedaan. De nauwe sortering van het pootgoed heeft daar zeker aan bijgedragen.
Resteert de vraag: had VAR-poten hier zin?
Uit de meetgegevens kun je afleiden wat de pootafstand had moeten zijn. Stel dat de gerealiseerde gemiddelde stengeldichtheid van 21,5 st/mrug de gewenste stengeldichtheid is, dan zijn de berekende pootafstanden (VAR set) 25,9 cm, 25,7 cm, 27,6 en 28,5 cm voor zones 1 t/m 4. Waar hebben we het dan nog over? In het onderhavige geval kun je je afvragen of niet meer aandacht moet uitgaan naar de gemiddelde pootafstand i.p.v. de variatie daarvan, zeker bij 1-fase poten.
De gerealiseerde stengeldichtheid is veel hoger dan de streefwaarde van de teler. Maar dat is een ander onderwerp.
Conclusie
VAR-poten is technisch gezien goed mogelijk, maar vanuit teeltkundig oogpunt nog prematuur. Vooraleerst is de kwestie van de gemiddelde pootafstand bedrijfseconomisch veel interessanter. Tenslotte moet naast de zwaarte van de grond uiteindelijk ook de ruimtelijke variatie van het opbrengend vermogen in de afweging of en hoe variabel te poten betrokken worden.
©hwodka 2018