Het archief van Aad Klompe bevat een interessant verslag van het laatste grootschalige bodemonderzoek dat in de Hoeksche Waard gedaan is. Dit werd uitgevoerd door Stiboka (Stichting voor Bodemkartering, nu onderdeel van Alterra) in 1979.
 
Gedurende één veldseizoen werd een proefkartering uitgevoerd met het doel om een nieuwe structuurprofielclassificatie nader te toetsen. Een eerdere proefkartering was uitgevoerd in Buren (Betuwe). Het proefgebied in de Hoeksche Waard lag rondom het dorp Zinkweg en besloeg 440 ha.
 
De gegevens uit de bodemkartering (1 opname/ha), werd gebruikt voor het ontwerp van een bodemkaart en een structuurprofielkaart. De opname van het structuurprofiel werd gedaan aan ongestoord bodemmateriaal. Daarvoor werd voor elke waarneming een profielkuiltje van 40x40x90cm gegraven(!).
De bodemkaart, die betrekking heeft op de textuur in het bodemprofiel, laat de bekende bodemtypen zien die horen bij de poldervaaggronden in de Hoeksche Waard. 
 
171212 Zinkweg 2 1
 
Afb.1 Bodemkaart van een 440ha gebied rondom Zinkweg. Lichte klei, zware en lichte zavel met in hoofdzaak geleidelijk aflopende profielen overheersen (Mn351A, Mn251A en Mn151A). Plaatselijk komt lichte klei met een zandondergrond tussen 40 en 80cm voor (Mn820A; rood gestippeld).
 
Opvallend is de grote ruimtelijke variatie, veel groter dan we op basis van de bekende bodemkaart 1:50.000 zouden verwachten.
Bofek Zinkweg
 
Afb.2 Bodemfysische eenhedenkaart (Bofek) 1:50.000 van het gebied rondom Zinkweg. De percelen uit de BRP (Basis Registratie Percelen) zijn in zwarte lijnen aangegeven.
 
In de bodemkaart in afb. 1 zijn de verschillende structuurprofielen aangeduid met een cijfer. De beoordeling van de bodemstructuur is bijzonder tijdrovend, lastig en voorbehouden aan specialisten. O.a. om die reden heeft dit type bodemclassificatie nooit opgang gemaakt. Voor precisie-akkerbouw doeleinden zou het wel nuttig zijn om meer inzicht te hebben in de structuurkenmerken van het bodemprofiel om de bodemkwaliteit beter te onderbouwen.
 

171212 tabel bouwlandleeftijd

Ploegzoolontwikkeling
In het onderzoek wordt gekeken wat de invloed is van het bodemgebruik (bouwland, grasland, boomgaard) op de structuurkenmerken. In de afbeelding hiernaast wordt een verband gelegd tussen de tijdsduur van het bouwlandgebruik en de ontwikkeling van ploegzolen.
 
Afb. 3 Verband tussen de tijdsduur van bouwlandgebruik en ploegzoolontwikkeling.
 
 
Het grootste deel van het proefgebied (2/3) is in 1979 langer dan 45 jaar in gebruik als bouwland. De conclusie luidde destijds, dat bij 74% van de waarnemingen sprake was van een matig tot sterk verdichte ploegzool. De porositeit van de ploegzool werd zo laag verondersteld, dat beworteling praktisch alleen mogelijk is via scheuren. Op die manier kan de meer poreuze ondergrond alsnog ontsloten worden.
In het verslag wordt gemeld dat de ploegzool (naar huidige begrippen) vrij dun is. Soms slechts enkele cm's. De ploegzool kon tijdelijk worden opgeheven door tot ca. 5 cm onder de ploegdiepte te moren. Het was volgens de opstellers in die tijd ook gebruikelijk om een perceel eens in de 4 à 5 jaar te moren.
 
Bewortelingsdiepte
171212 bewortelingsdiepteDe onderzoekers keken ook naar de bewortelingsdiepte voor wintertarwe in de onderscheiden structuurprofieltypen. Structuurprofieltype 8b staat voor 'zandondergrond binnen 80cm -mv'.
 
Afb.4 Verband tussen bewortelingsdiepte van wintertarwe en enkele structuurprofieltypen.
 
Er wordt gewezen op een verschil tussen bewortelbaarheid en -intensiteit. Wanneer scheuren voorkomen tussen dichte structuurelementen kan er wel sprake zijn van beworteling, maar de beworteling breidt zich niet uit binnen structuurelementen waardoor nutriënten buiten bereik blijven.
 
Van ploegzool naar ondergrondverdichting
Wat is er gebeurd na 1980? Het is aannemelijk dat nu op alle bouwland ploegzolen voorkomen en dat de dikte van die ploegzolen geleidelijk is toegenomen met bekende gevolgen voor infiltratie door wortels en water. Men spreekt nu van ondergrondverdichting. Mechanische mogelijkheden om de verdichting op te heffen zijn er vaak niet meer, daarvoor reikt de verdichting te diep. Nauwer draineren biedt soelaas t.b.v. de ontwatering, maar is in feite deels symptoombestrijding. Het gewas dat het minst last heeft van ondergrondverdichting is de suikerbiet. Dat zal te maken hebben met de typische kenmerken van de penwortel en het compenserende vermogen door de lange veldperiode. Voor wintertarwe zal het één van de redenen zijn waarom 15 ton praktisch onhaalbaar is onder deze omstandigheden. Voor aardappels en uien is het risico toegenomen dat er teveel of te weinig water is. Dat ontneemt akkerbouwers ook mogelijkheden om de inputs beter af te stemmen op het opbrengend vermogen van de bodem, één van de doelen van precisie-akkerbouw.
 
In plaats van de gedetailleerde profielopnamen moeten we het nu doen met meer globale inschattingen. Je kunt je ook afvragen of gedetailleerde opnamen nog veel toevoegen aan wat we al weten, het kwaad is immers meestal al geschied. Nuttiger is het om nu de focus te leggen op maatregelen ter verbetering van de situatie.
 171212 risico ondergrondverdichting HW
Afb. 5 Overzichtskaart met de gevoeligheid voor ondergrondverdichting in de Hoeksche Waard (hoe donkerder hoe meer gevoelig; de witte vlekken zijn bebouwd). Deze kaart is ontleend aan de bodemkaart 1:50.000 en het landgebruik, incl. de vruchtwisseling (bron: Alterra). 

De Stichting de Hoeksche Waard op de Kaart, opgericht in 2005, is een initiatief van innovatieve Hoekschewaardse akkerbouwers. De stichting stelt zich ten doel om d.m.v. innovatie de vitaliteit van de grondgebonden landbouw te verbeteren en tegelijk voorwaarden te scheppen voor behoud cq ontplooiing van natuur en landschappelijke waarden.

 

De uitvoering van HWodKa-projecten wordt mede mogelijk gemaakt door:


Europees landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling
ELFPO:

Europa investeert in zijn
platteland